Daar komt hij zwaar van ouderddom Statig en traag het hoekje om van dromen en herinneringen Hij belt, hij ziet me heus wel staan Zijn open wagen achteraan, de zomertram van Scheveningen
En kijk ik ben weer onverwacht die jongen van een jaar of acht En voel me rijk en houd van hem, die feestelijke gele tram Daar rijdt hij haastig voor zijn doen De stad uit onder wuivend groen, ik stel mij ongeduldig voor Dat ik ver weg de zee al hoor als we de Parkstraat in gaan draaien Maar bij de Frankenslag begint er toch pas echt een koelr wind Over de hoofden heen te waaien
Nu krijgt de wagen vleugels en Ik weet dat ik er bijna ben omdat de motor hoog gaat zingen En dan rijdt hij het zeeplein op Met al zijn vlaggetjes in top de zomertram van Scheveningen
Mijn vader heeft een wandelstok en mijn moeder draagt een witte rok En het ezeltje waarop ik rijd is aardig en neeemet alle tijd Tussen de planken van de pier, zit er bij elke stap een kier Waardoor je of je wilt of niet, beneden je de golven ziet Die groen en woest elkaar begraven Een man met baard knipt mijn portret, 'n zwart en krullend silouet De schuit gaat fluiten naar de haven
Het strand maakt vrolijk, licht en blij De dag gaat veel te vlug voorbij in flitsen en herinneringen En al die tijd in 't hemelsblauw Wacht in de verte boven trouw de zomertram van Scheveningen
Ik zit weer op wat glimmend hout, de richelvloer ligt vol met goud Van 't laatste afgeschudde zout en ik houd een schelp in mijn hand Daar rijdt de tram weer naar de stad maar nu of hij geen haast meer had De avond komt, maar 't is nog warm Mijn vader drukt mijn moeders arm en ik denk zo zou het moeten blijven Zo met die zeewind in ons haar zo zondags en zo bij elkaar Geluk door niemand te verdrijven
Op een balkon niet ver vandaan Moet nog een schepje van me staan zo gaat het over, al die dingen Mijn vader met een wandelstok een moeder met een witte rok de zomertram van Scheveningen