Kom luister naar het lied dat ik voor u ga zingen Het is een tragisch lied over losbandigheid Het gaat over een dame uit de hoogste kringen De neiging tot het kwaad, die kon zij niet bedwingen Zo raakte zij haar eer en reputatie kwijt
Zij kon het lonken niet laten, zij lonkte naar iedere man Dat liep veel te veel in de gaten, en oh daar kwam narigheid van
Haar man had eerst geen aandacht aan haar kwaal geschonken Want ach, hij dacht: "ze heeft een vuiltje in haar oog" Maar toen ze na een tijdje zo diep was gezonken Dat ze in de kerk nog naar de preekstoel zat te lonken Toen kwam het ogenblik dat zij de laan uitvloog
Zij kon het lonken niet laten, zij lonkte naar iedere man Dat liep veel te veel in de gaten, en oh daar kwam narigheid van
Zij werd een danseres in 1 der minste kroegen Drie veren droeg zij slechts en soms geen eens geen drie Soms droeg zij slecht 1 veer en als de klanten 't vroegen Dan viel de laatste veer tot algemeen genoegen En bloot lonkte ze door met dubbele energie
Zij kon het lonken niet laten, zij lonkte naar iedere man Dat liep veel te veel in de gaten, en oh daar kwam narigheid van
Maar ach zij werd te oud, zij kon geen man meer strikken En zij werd werkster in het ouwemannen-huis En onder het dweilen door wierp zij nog wulpse blikken Zij maakte met haar lonken de ouwetjes aan 't schrikken En op een dag zat zij er eentje na door 't huis
Haar emmertje met schuim en sop dat zag zij heel niet staan Zij struikelde en brak haar nek, 't was met haar gedaan, ja
Zij kon het lonken niet laten, zij lonkte naar iedere man Oh meisjes hou toch in de gaten, oh daar komt narigheid van