Mijn broere waar kan ik u vinden, vertrokken naar den overkant ik krijg van u taal noch teken uit uw verre, uit uw verre land is ‘t daar nu zomer of winter, is ‘t daar nu dag of nacht droom je of lig je wakker of slaap je, slaap je zacht
mijn broere ben je daar altijd allene en geraak je dat daar al gewend tussen d’ontelbare dode zielen, is daar vader, ook vader omtrent we weten hier zo bitter weinig van dat latere schoon paradijs we leven in angst en in vreze voor Hein, magere Hein met zijn zeis
ach laat ne keer iets van u horen, een woordje of zuchtje misschien of een simpel tiksk’ op ‘t venster, ‘t is zo stille, zo stille sindsdien schrijf ne keer iets in de wolken, éne letter ware meer dan genoeg of vraag het aan de lijster dat ie zingt, dat ie zingt morgen vroeg
aan de wind rond het huis in de bomen, aan de zunne en de mane misschien ik vraag het aan de verste sterre, he’j’ mijn broere, mijn broere niet gezien ik zoek het in ‘t werk van uw handen, in uw kunstig kinderspeelgerief met de restjes van eik beuk en linde was je grenzeloos creatief
en je wist dat het rijk der hemelen slechts opengaat voor wie welgezind geduldig zijn lot durft te dragen en wordt en wordt als een kind hoort tussen ‘t getokkel en d’akkoorden en de rijmen met stil verdriet vind ik eindelijk Stefan mijn broere op ‘t eind, op ‘t eind van dit lied