Daar weunen matrozen in 't diepst van de zee tussen natte bergen en dalen ze slapen in bedden van zeeschuim en wier in grotten van witte koralen z'ademen zachtjes 't water in en uit sinds den dag dat z'hier verdronken sedert dien dag dat hun schip verging leven z'hier in gedachten verzonken
Ze lopen gestroomlijnd en zijn puidebloot want kleren kunnen ze daar missen z'hèn hoogstens wat algen in hunnen baard en wat blinkende schubben van de vissen ze slapen bij nachte maar z'houden overdag de boeien en de schepen in de gaten maar 's zomers dan durven de stoutsten onder hen het dorp daar beneden verlaten
Want dan komen de meisjes vanuit 't droge land jonge meisjes zo schone van leden aan zachte stranden heel ongegeneerd moedernaakt in 't water gegleden oh de jonge verdronken matrozen zijn sluw je moet die kerels echt niet beklagen ze strelen en koesteren de meisjes rondom lange warme verrukkelijke dagen
Dan duiken ze were naar 't diepst van de zee om heel de winter te peizen ze rakelen kunstige golfjes in 't zand rond hun grotten en witte paleizen want ver onder water is een vruchtbaar land ze kweken daar zuurkool en bonen en speciaal voor de meisjes van volgend jaar oesterparels en rode anemonen