Kom wordt wakker, sta maar op, de veugeltjes zijn aan ‘t kwelen schart de vlooien van uwe kop, geen tijd niet meer te verspelen kruipt uit uwe slaapkazak en geeft den hond te vreten vu1 terstond de kattebak en de goudvis niet vergeten
Daar staat water in het vat, wat zou je nog durven klagen spek en bonen ruwgeschat, voor zeven maal zeventig dagen boter en kaas en pijpkaneel en kasten vol zaligheden daar is versgemalen meel, g’hebt wisten om te kneden
Je sterft niet den hongerdood, te vroeg voor uw zes planken drie vier weken water en brood, ‘t zal u deugddoende verslanken drinkt uw rozebottelthee, om fantasmen te vermijden geen late voetbal op TV en geen films van stoute meiden
Komkom j’ overleeft dat wel, niet kriepen en niet zagen drie vier weken vrijgezel, dat is nog geen veertig dagen hemden strijken probeer het maar, en daaglijks sokken wassen gezegend zij de kluizenaar, zonder martelaarsgrimassen
en tenslotte schrobt en dweilt en schikt uw paperassen beseft hoe dat ‘t hier reilt en zeilt, wordt eindelijk volwassen dooft de vuren voor de nacht, vergrendel deuren en ramen kruipt onder uwe schapevacht, en bidt Deo Gratias amen