Zijn gezicht Harig en verwrongen, Op een nek Scheef en puisterig. Zijn poten D'ene kort, d'andere Langer, soms slepend, Soms in woeste buiteling Rollend en tollend Over de heide gierend. Gelijk een rottende zwam Bedekt een enorme bochel Zijn kromme rug. Gedachten Van haat en van wraak Koesterend Als zijn geboorteplag. Bochbroch: de Vunzige, de Voze, de Narrige, de Zomper.