Van zover zijn wij gekomen Van ons arme platteland Naar een stad om van te dromen Eindelijk een huis op stand Maar die waarheid bleek een leugen Weinig werk, ons huis een krot Maar toch hebben wij te eten Vindingrijkheid schaft de pot
Op donderdag breng je een emmer Bij de rijkelui's poelier En hij stort 'm voor een kwartje Vol met koppen, lever, nier Gaat 'm zaterdags weer halen Zet de boel maar in het zout Vul de pannen en de schalen Moeder heeft een hart van goud
refr.: Kroos, kroos, kroos Voor een kwartje Eet je weer een hele poos Blijf niet werkeloos Niet moedeloos Niet radeloos Niet boos Maar, wordt ademloos En sprakeloos En eindeloos groos Op de Rotterdammer Die altijd voor doordouwen koos Wees er als de kippen bij Want die reuze Rotterdammer Ben jij
Laat je dus niet langer nekken Pluk de veren voor je bed Kook bouillon van kippenmagen Smeer je in met eendenvet Zondags ken je lekker kluiven En genieten van 't geluid Koppen-kraken in de deur en Hersens lepel je eruit
refr.
Zo heeft moeder voor drie dagen Bij de aarpels vette jus Hoe ze aan de groente komt Ja, dat vertel ik jullie nu Slaat de kerruk zeven slagen Is het einde van de markt Haalt me moeder daar de ressies Uit een hoop bijeengeharkt
"Hoop doet leven", zegt me moeder Die ook naar de slager gaat Voor een duppie zenensnijsel Waarvan zij nog kaantjes braadt En d'r kleinste, die raapt kolen Tussen sintels bij het spoor Daar krijgt mijn verkleumde broertje 'n Bordje warme lever voor