Het regent nog steeds, de straten zijn nat. T'is nacht en ik loop door een doodstille stad. Die voor ons op dit uur geen geheimen meer had al die jaren. Dit huis, dit portiek, hier stond ik met jou. Verliefd en versmolten, geen last van de kou God, wat hield van jou en we kwamen niet gauw tot bedaren. En we waren zo had ik dat altijd gevoelt, echt gemaakt voor elkaar zo had God het bedoelt. Dat was iets dat zo voorbestemd was en veel later ontdekte we pas.
Refrein: Aan het eind van de liefde, dan vind je een vreemde, een vreemde mevrouw of een vreemde meneer. en je zoekt naar een reden, je herleest ieder briefje maar iets is er weg en dat vindt je niet meer.
Je lichtblauwe das hangt nog steeds in de gang. Die kriebelde altijd zo tegen mijn wang, Je droeg dat ding bijna altijd, al zolang ik je kende. Het is gek wat je zoal bedenkt allemaal alleen door het zien van zo'n lullige sjaal. Hoe vreemd alles ophield, we hadden totaal geen ellende maar ik zag het al ana je voordat je iets zei. het sprookje ie over, de droom is voorbij. we hebben nog even gepraat zoals dat bij volwassenen gaat.