Het is morgen en het regent weer; kom blijf bij mij in bed; ik wil niet dat de dag begint, geen thee hoeft meer gezet; ik had dromen vol gevaar: een kind, een bal van het trottoir; kom blijf bij mij in bed. Het is morgen en het regent weer; ga niet bij mij vandaan, vertel me hoe de zwarte boten door het zwarte water gaan; dik de mist, de brulboei brult maar niemand zinkt door iemands schuld; kom dicht tegen me aan.
Het is morgen en het regent weer; ga niet, ik hou je vast; wat voelt een merel als hij op zijn nest met jongen past? Ik wil horen uit jouw mond dat je mij de liefste vond die jij ooit hebt gehad.
Het is morgen en het regent weer; kom, ga er nog niet uit en leg je hand nog even neer, heel dicht hier op mijn buik, zodat mijn moed tot leven komt, zodat weer leven in me stroomt terwijl ik mijn ogen sluit.
Het is morgen en het regent weer; maar laat me nu maar los; ik kan het weer, ik weet al weer hoeveel de boter kost. ’t Is de dag, het was de nacht en de regen valt met dubbele kracht, maar laat me nu maar los.