Op een laaiende hittedag lag er in 't woud Een jeugdige dichter te droomen Terwijl op een afstand van 'n meter of drie Een dame uit de stad was gekomen Vlakbij was een tuinrestaurant met terras Daar had j'een verrukkelijke kijkje Op het statige boomen gegroep En er zat, dat spreekt haast vanzelf niet?, een strijkje
De jonge minestreel snoof de geurige lucht Hij keek naar de bijen een tijdje Toen greep hij zijn pen en begon aan een vers De juffrouw, die pelde een eitje Hij schreef van 't mysterie der vogelenzang Van 't zonnegestoei door het lommer Toen vroeg hem de juffrouw: "Zit u hier al lang?" En beet in een grote komkommer
"Ik zit hier een uurtje", zei zacht de peëet Wat schichtig van 't plotse gebeuren "Dan hebt u", hernam zij, "vast liefdesverdriet Wees wijsch mensch, je moet niet zoo treuren Blief u een augurk, kom, geneer je maar niet Of hindert het, als ik zit te praten?" De dichter: "Wel neen, mevrouw" 't Strijkje speelt zacht 'Zigeunerweis' van Sarasate
"U mot beter eten, U ziet veel te bleek Bouillon 's morgens met een beschuitje Dan melk, een paar liter, met 'n scheutje cognac Een biefstuk, een pond, met een uitje Maar soep is de hoofdzaak, dat staat in de maag Met balletjes en vermicelli" De jongeling zucht even En de muziek speelt kwijnens 'Serenade de Toselli'
"Mijn man is portier in het Doelenhotel Hard werk, maar het is een best baantje Hij haalt wel zijn honderd gulden per week" De dichter tuurt strak door een laantje "Kan ik U soms diene, wat sla ik weer door U mot op mijn klets maar niet letten Vertel eens in wat voor artikel U doet" De dichter zegt zacht: "In sonnetten"
En droomend bekijkt hij de broodjes met ham Als waren het vreemde visioenen Het kippetje lijkt hem een statige pauw De eieren lijken pioenen Hij ziet de portier met een band om zijn pet Zijn vrouw die bedaard zit te eten... En 't valt hem plots in, bij Mozart's Menuet "Ik heb vandaag nog niet ontbeten"
De zon straalt alomme in feestenden glans De vlinderkens dansen een vroolijke dans 't Is 1 symfonie van verrukking en kleur De dennen verspreiden een zoetigen geur De dichter staat op en begeeft zich op 't pad Twee zilveren tranen bevlekken zijn blad De stadsjuffrouw peutert bedaard in haar kies Het strijkje speelt zacht: 'Meditation de Thais'