Wat is er, God, dat u mij overstelpt met gaven Wat is er, dat u mij overlaadt met zegeningen? Waarom moeten anderen worden beproefd Met armoede, schande, ziekte en angst? Denkt u dat ik zo'n proef niet zou doorstaan? Is het daarom dat u mij beveiligt in welvaart?
Waarom zet u mij klem in rijkdom, in weelde Zodat er geen ruimte meer blijft voor een wens? Waarom hecht u mij aan u vast met geschenken En bindt u mij levenslang met verplichtingen? Zou ik zonder beloning niet trouw zijn aan u? Moet mijn geloof met bezittingen worden gekocht?
Hoe kan ik nog bidden tot u als mijn redder Wanneer u mij plaatst in een aards paradijs? Als niets me ontbreekt, wat blijft er te vragen Waar leef ik op aan, als ik alles al heb?
Toen ik dacht over wat u hiertoe heeft bewogen Toen geloofde ik het spel dat u speelt te doorzien Kwam het ooit voor dat een mens werd gezegend Zonder dat alles hem weer werd ontnomen? Noem mij een mens die geluk mocht behouden Bij wie het geen voorloper werd van verdriet?
Uit het magere jaar zien we uit naar het vette Ons hart is verheugd door de hoop op wat komt Als het vette er is en het hart wordt verzadigd Bekruipt ons de vrees voor een kerend getij
Wat heeft het voor zin dat u geeft en weer afneemt? Waarom zijn uw gunsten nooit eens en voorgoed? Zo maakt het bezit me maar bang en wantrouwend Want die het me gaf, komt straks terug als een dief
Als de mensen mij zien, hoor ik rondom gefluister Mijn vrienden van vroeger, ik ken ze niet meer De een zegt: "Die voorspoed is loon voor je deugden Want zonde baart rampspoed, maar godsvrucht geluk" De ander: "Geen kunst om in welvaart en weelde Een vrome te zijn voor het aanschijn van God" Een derde: "Mijn leven was een en al trouw aan de wet Waarom moet ik lijden als Job wordt gezegend?"
Ik durf mij bij armen al niet meer vertonen Want zie, mijn bezit wekt hun afgunst en haat Mijn voorspoed maakt enkel hun pijn nog maar erger Ze vragen zich af, wat ze hebben misdaan
Ik hoor al uw raad: "Deel je rijkdommen uit En geef de behoeftigen van je bezit" Maar krijg ik in ruil daarvoor eerlijke vriendschap? Slechts afstand en achting, gekruip en gevlei Want iedere gift wordt een muur tussen mensen De gever vereenzaamt maar van wat hij heeft
Omdat u 't bezit onrechtvaardig verdeelde Moet ik het dan zijn die die fout weer herstelt? Ik ben ooit verplicht om mijn broeder te hoeden Maar moet ik nu ook nog gaan toezien op God?
Zo vullen zich dagen en nachten met peinzen Wat dankbaarheid was wordt ten slotte verwijt Bezit is een last en de rijkdom beproeving Ik lijd dit teveel tot u anders beschikt