De bakker brengt het brood van puin tot puin De postbode vergist zich in de straat De morgen en de middag groeien door En in de kranten staat dat het leven verder gaat Maar velen vragen zich slechts af waarom Voor velen is de noodzaak om te leven niet meer nodig Het praten leidt hen af, maar het denken maakt hen stom En alle vreugd en werk lijkt ver en vreemd en overbodig Maar van de zee, de havens waait een frisse wind In ieder huis dat bleef, in iedere schamele kamer Waar dat mensen overdonderend overwint Met mokerslagen met een hamer
Het hamert in de straten Het hamert in de hoofden Die stad van ons is moegerouwd Die stad van ons moet worden opgebouwd Daar kloppen de houwelen Daar kloppen weer de harten We gaan vooruit, we bouwen weer We zwoegen en we sjouwen weer We moeten door, we willen door We weten weer: we zijn ervoor Als bij een legkaart stuk voor stuk Past weer de arbeid in geluk En alles wat verloren ging Wordt eenmaal een herinnering
De bakker brengt het brood als elke dag De kinderen gaan naar school en spelen weer Hun schelle stemmen klinken op de straat De zon schijnt, en er valt wat regen neer We weten nu dat alles door zal gaan We doen ons werk, we slapen en we lopen en we eten Zo zonder erg glijden we weer in ons bestaan En onze kinderen zullen dit, goddank, het eerst vergeten
Misschien veel later zullen ze ons vragen doen Maar dan is alles duizendvoud teruggegeven De tijd reikt over alles heen En Rotterdam, die stad van ons, is ons gebleven