Hij had gedacht zo met een jaar of vijftig Voor goed naar huis en Holland toe te gaan Met net genoeg om stil te rentenieren In een vergeten kleine-stads-bestaan En in zo'n huisje in de nieuwe wijken Met frisse verf en met wat fleur en kleur En met een eigen ouwe-heren-kamer En met een tuintje voor een eigen deur
Hij had gedacht... en vijfentwintig jaren Voor die gedachte almaar door gespaard En niets verdaan aan dure, dwaze dingen En wat hij had voorzichtig opbewaard Toen kwam de klap, de klap als bij zovelen: Daar ging z'n spaarpot, en daar ging z'n baan Toen mocht hij denken aan hetgeen geweest was En als hij kon opnieuw beginnen gaan
Hij had gedacht... nu viel er niets te denken Nu viel er zelfs niet eens meer wat te doen Dan baantjes vragen in een ouwe toetoep Op een pantoffel en een halve schoen Toen was het uit met huisjes in de blommen En rentenieren waar z'n wieg eens stond Nu loopt hij als een ondersteunde blijver Totdat hij doodgaat in z'n armoe rond
Voor hem ligt nooit een boot op Tandjong Prick Om weer naar huis en Holland toe te gaan Voor hem komt nooit dat afscheidsogenblikje Als hij z'n vrinden op de ka ziet staan Voor hem wordt 'nooit' het sluitwoord van z'n leven Voor hem ligt nergens meer een nieuw begin En hij verdwijnt, met nog wat ouwe bullen Net als een hond... voorgoed de kampong in
En daar... nou, daar bloeit dan dat eigen tuintje Een beetje pisang en een manggaboom Een huis van bilk en verroestte blikker Dat blijft dan over van die lange droom Daar voelt hij zich en in z'n dooie eentje Als hij niet doodgaat, och... misschien wel thuis En dat wordt dan het einde van het liedje Dat zo begint: 'In Holland stond een huis...'